LES V   EUROPESE METHODIEK

20 Het klankideaal in Europa

Het klankideaal van de gecultiveerde zang zoals men dat in de westerse landen kent is in de loop der eeuwen veranderd en verschilt per streek of land. De Grieken kenden omstreeks 1000 v. Chr. een zangcultuur die uit koorzang en begeleide éénstemmige zang of declamatie-zang bestond. Deze muziek kende veel Oosterse invloeden. De oude muziek culturen vinden in Europa een goede voedingsbodem en breiden zich daar uit. Zo ook de zang. Van 400 tot 600 na Chr. waren er koorscholen in Italië en van 600 tot 800 verbreidden deze zich met Karel de Grote door Europa.                  Belangrijke centra waren St. Gallen, Parijs en Metz. Er waren veel jongenskoren en koorscholen waar men kerkkoorzang beoefende. In de 11e eeuw zongen de leerlingen van Guido van Arezzo hexachorden op de notennamen ut re mi fa sol la. Dit van blad lezen (solfège) noemde men solmiseren. Meerstemmigheid is er dan ook in Engeland, Frankrijk en de Nederlanden buiten de kerken. In de 12e en 13e eeuw zongen de minstrelen, troubadours en trouvères solistisch, later ook de Minnesänger waar de tekst erg belangrijk werd en nog later de Meistersänger die dicht- en componeerregels hanteerden. De eerste aanwijzing voor stemvorming vinden we in de school van St. Gallen omstreeks 1000 na Chr. De school in Bologna in de 14e eeuw is hiermee al gevorderd (piano zang, legato en cantilene). Conrad von Zabern gaf in de 15e eeuw in Duitsland wenken voor de stemvorming van koorleden. In Italië gaat de zangkultuur in de 16e eeuw een grote ontwikkeling tegemoet. Er komen tekenen van solozang. Het klankideaal verandert samen met de ontwikkeling en verbetering van de instrumentenbouw. Door de Camarata die bestond uit Graaf Bardi, Caccini, Peri en Galilei o.a. (de laatste componeerde op teksten van Dante) ontstond een reactie tegen de koorzang onder invloed van de doorbrekende Renaissance. Men kreeg belangstelling voor de begeleide éénstemmige zang naar Grieks voorbeeld. De melodie werd belangrijk. Vanaf het ontstaan van de Camarata kun je spreken van solozang. Peri en Caccini maakten het eerste zangspel. De Camarata keert terug naar de drama’s. Het boek van Caccini ”Le Nuove Musice” is geen methode voor zang, maar bestaat uit een inleiding, solostukjes en veel opmerkingen over zingen. Het verbod voor vrouwen om in de kerk te zingen bestond al voor 1600. Daarom werden er jongetjes gebruikt. De Castraatzangers zongen mannen en vrouwenrollen. Ze debuteerden op 15- of 16- jarige leeftijd en speelden prinsen en prinsessen. De held was altijd de held in Italië. De beroemde castraat-zanger Farinelli zong de spectaculaire d’’’. De laagte van de stem was iets steviger dan van een lichte coloratuursopraan, en waarschijnlijk de c’. Veel partijen die nu voor mezzo of alt bedoeld zijn waren oorspronkelijk voor castraten geschreven. In de 19e eeuw kwam er een complete ommekeer. Van het lichte, ongesteunde zingen ging men over naar het zware. Het was een kwestie van smaak. Garcia adviseerde de glimlachstand van de mond, met bedekte boventanden. Tosi verwierp dit, en wilde een mondstand die licht de neiging had om naar een glimlach te gaan. Verdi schakelde de eerste bariton in als held. In deze tijd raakte de lichte mannenstem uit de mode. Het laatste geluid van de castraten kwam van Moreschi. Rossini schreef de Roderino-partij voor tenor (David) in g - a’ in falset. Met Beethoven, Wagner, Berlioz en Verdi raakte het falset uit de mode. Caccini had leerlingen in Duitsland: Crüger, Herbst, Julius Stockhausen en Durante in Frankrijk. Met Rossini komen de tenoren. Mozart schreef nog een partij voor castraten. Bach schreef voor jongenssopranen omdat castraten niet toegestaan waren in de Hervormde kerk. De melodie wordt belangrijk. Solisten komen op: prima donna’s en primo uomo’s. De versieringen worden circusachtig. Tosi schreef zijn belangrijkste werk in 1723. De volgende zangers ontwikkelden de Belcanto stijl door geschrift en eigen zang: Rigghini, Bordogni (Italiaanse tenor die later zangleraar aan het Conservatorium te Parijs werd). N. Vaccai (zangleraar en componist te Wenen, Parijs en Londen. (Método Pratico) Concone (was leraar te Turijn en Parijs. Zijn Leçons de Chant is een serie vocalises die uit 5 delen bestaat). Lamperti 1813 - 1892 was zanger en leraar).
De zoon van Lamperti was leraar “Techniek des Belcanto” van Cornelie van Zanten, en stierf in 1910. Mozart beschikte in zijn tijd (1756 - 1791) over allerlei soorten goede zangers, in alle stemsoorten, die het Belcanto en de Duitse manier van zingen in zich verenigden. De castraten kwamen voornamelijk uit Italië. Manuel Garcia senior werd 101 jaar oud. Hij oefende eerst de AA, è, EE, ò en OO. De OE pas later. Leerlingen van Garcia waren ”De Zweedse Nachtegaal” Jenni Lindt, Marchesi (meneer en mevrouw) en Julius Stockhausen. Manuel Garcia junior werd in Spanje geboren. Hij was tenor en één van de grote pedagogen uit die tijd. Tussen 1835 en 1850 schreef Garcia zijn “Traiter du chant complèt”. Een verkorte versie hiervan is de “Mémoire sur la voix humaine” of “Ecole du chant”. De stem werd instrumentaal gedacht. Garcia heeft de keelspiegel uitgevonden.
Zijn hoge ademhaling heette “mezzo respiro”.
Begin en zing alles op AA.
De Italiaanse manier van zingen is open achter in de keel. Julius Stockhausen leefde van 1826 tot 1906. Hij combineerde de Italiaanse en Duitse school met de Franse van Garcia. Hij wilde absoluut geen lachende mondstand en lette heel erg op spraak en woord. Hij schreef zijn boek in 1884. Hij had Duitse ouders en is in Parijs geboren. Zijn vader was harpist en zijn moeder zangeres. De glotisslag van Garcia vond hij gevaarlijk, alleen als effect mogelijk en heel beheerst, zonder hardheid. De Mezzo respiro was alleen middenrif ademhaling; Julius wil middenrif-flanken ademhaling. Andere belangrijke zangers en/of pedagogen uit die tijd waren Sieber, Hey, Mathilde de Marchesi en Salvador de Marchesi, Peter von Winter, Schmidt, Iffert en Lili Lehman. Zij leefde van 1848 tot 1929, werkte in Berlijn en Praag en is later naar Amerika gegaan met haar zuster Lotte . Lotte gaf daar les aan Grace Bumbry o.a. Lili schreef “Meine Gesangskunst”. Ze had een korsetademhaling. Dit betekent dat de buik heel weinig gebruikt werd, wel het middenrif, de borstspieren en de flanken.  Als zij inademde, ging haar middenrif - in tegenstelling tot ons middenrif - naar boven en drukt zij de adem met het middenrif tegen de borstkas op. Ze spreekt “hard”. De adem moet je stutten tegen de borst. “Presse gegen die Brustkorbe”. Ze articuleert duidelijk, scherp waarschijnlijk, omdat ze het zachte gehemelte tegen de neus werkt.
Neusresonans met gestuwde adem, een toonplaatsing als van een scheermes. Zij en Lotte zongen Wagner met hoge, ijle stemmen. Pas na de “bevrijding” van het korset, heeft onze costo abdominale ademhaling zich ontwikkeld. Onze Nederlandse zangpedagogen voor Cobi Riemersma en uit de school van Stockhausen. Lotte Lehman schreef “Das Bewuste Singen” en “Der wissende Sänger”. Haar echtgenoot was Paul Lohman. Deze schreef “Stimmfehler und Stimmberatung”. Zij gaat uit van het spreken. De Grundfarbe is AA. Als je hoog zingt kleur je alles naar AA. Ze gebruikt niet veel bovenklank = kopklank. Dit heet Farben en Beleuchten. Zo ontwikkel je het het naar voren zingen en de kopresonans. Ze wil “schilderen met de stem”. Op één toon moet je verschillende kleuren kunnen maken. Cornelie van Zanten was 56 jaar oud toen ze het boek “Belcanto des Wortes” schreef in 1911. Haar methode is eerst adem, dan spreken, dan zingen. Ze is tegen costo abdominale ademhaling omdat ze vindt dat dat een te grote spanning geeft en te veel de stem belast. Ze wil in de hoogte alleen buikademhaling. Dit komt omdat de vrouwen in haar tijd nog korsetten droegen. Wanneer je goed spreekt kun je goed zingen. Veel logopedie. Vrij jong ging ze naar Berlijn. Ze zong op haar 16e in Duitsland en kwam op haar oude dag naar Nederland. Ze gaf les aan het Conservatorium in Amsterdam. Het idee veranderde toen de vrouwen wijde kleren en lange broeken gingen dragen na de 50er jaren. Ze laat medeklinkers oefenen om “de deur te openen voor de klinker” vooral de rollende rrrrrr.
Klinkers naar voren. Altijd door mondgebruik en niet door te stuwen met de adem. Ze vormt de resonans in de mond door de klinkers. OE is hoogste, IE is midden en AA is laagste. Na een jaar ademen ga je een jaar spreken en dan na een jaar zingen. De consonant moet je in dienst stellen van de vocaal. Dit was in 1911 nog vrij nieuw. Anton Averkamp leefde van 1861 tot 1934. Hij studeerde net als Cornelie van Zanten bij Messchaert in Duitsland. Hij schreef over koorzang, over de katholieke kerkmuziek en solozang. “Uit mijn praktijk”. De Franse techniek sluit niet duidelijk aan bij de Hollandse en de Duitse. Er zijn geen grote pedagogen die invloed hadden op ons. Wel grote Cabaretiers. Dan heb ik nog niets gezegd over de invloed die Azië, Afrika en Australië hebben op Amerika en Europa.

>